Het museum PARCUM bevindt zich in de Abdij van Park. Je kan er naast tijdelijke tentoonstellingen ook de historische ruimtes van de abdij bezoeken. In 2011 kwam de hele abdijsite in erfpacht bij de Stad Leuven en op vraag van de paters norbertijnen werd een innovatief masterplan uitgewerkt. Sinds 2012 is een grondige restauratie van de Abdij van Park aan de gang. Als referentiepunt werd geopteerd voor de toestand van de 18de eeuw. In die periode vonden ingrijpende werken plaats en hebben ook de interieurs grondige veranderingen ondergaan. Maar toch ontdek je hier en daar elementen die ouder zijn.

De grootse restauratiecampagne geeft steeds meer, vaak eeuwenlang verborgen geheimen van het monument prijs. Pareltjes uit verschillende bouwperiodes. In deze rubriek nemen we je elke week mee langs verschillende van deze verborgen schatten.

Ne quid nimis

Ad omne opus bonum paratus. ‘Tot elk goed werk bereid’ is al sinds de middeleeuwen de leuze van de norbertijnen. Het adagium verwijst naar de typische spiritualiteit van de orde, geïnspireerd op de leer van Augustinus: een combinatie van gebed en kloosterleven met apostolaatswerk buiten de conventsmuren. Ne quid nimis betekent vrij vertaald ‘hou mate, niets te veel’ en groeide in de 16de eeuw, in volle renaissanceperiode, uit tot de leuze van de Abdij van Park. De spreuk staat duidelijk gebeiteld in het schitterende renaissanceportiek dat in 1562 werd vervaardigd voor de toen vernieuwde kapittelzaal.

Een beetje vroeger introduceerde abt Ambrosius van Engelen (1515-1543) de zogenaamde Parkbloempjes als het wapenschild van zijn abdij. Botanici zijn het er nog altijd niet over eens of deze bloemen lelietjes-van-dalen zijn (meiklokjes) dan wel behoren tot de familie van de knikkende vogelmelk, een lelieachtige. Wat er ook van zij, de Parkbloempjes werden het heraldische wapenteken van de abdij en doken her en der op, bijvoorbeeld op een miniatuur in het missaal dat abt Ambrosius van Engelen in 1539 liet vervaardigen door de Leuvense kopiist Franciscus van Weert, op de muurpanden tussen de ramen van het abtskwartier waar ook de grisailletekeningen werden teruggevonden, in 1560 op het wassen zegel van een door het cijnshof van de abdij afgeleverde oorkonde, op de titelpagina van het gildeboek van de schuttersgilde van de abdij, op de glasramen in het kloosterpand uit de jaren 1635-1644, in de kaartboeken uit 1665, op de 17de-eeuwse stucwerkplafonds van Jan Christiaan Hansche in het abtskwartier, de refter en de bibliotheek.

De spreuk Ne quid nimis en de Parkbloempjes bleven populair, ook na de heroprichting van de abdij in 1836. Rond 1900 werden beide in sierlijke neogotische stijl blijvend zichtbaar afgebeeld op de schoorsteenmantel van de vestibule of de wachtzaal van het historische abtskwartier in de westvleugel van het kloostercomplex.

© Cedric Verhelst
© Cedric Verhelst

Andere interessante blogartikels